Met een touw om de nek van de jonge boxer zonder staart kwam hij de straat inlopen, mijn uithuizige oudste broer J. die in Nijmegen voor kunstenaar studeerde bij beeldhouwer Paul Gregoir. De keren dat J. thuiskwam was het altijd een beetje feest, een soort ‘verloren zoon’-effect zeg maar – met gulzig eten, grappen en gelach. Deze keer bracht ie, o wonder, een verrassing voor ons mee.
– Kijk ‘s jongens, deze hond is voor jullie.
– En hoe heet ie dan? vroegen mijn zusje en mijn broer en ik tegelijkertijd.
– Dat kan ik straks pas zeggen. Wacht maar af.
Zonder verdere uitleg verdween J. met de hond zonder staart aan het touw via de winkel en de werkplaats naar het plaatsje achter het huis met de poepdoos en de slijpsteen. Vanaf de straat konden we hem door het achterraam met de hond zien praten en gebaren, dat wil zeggen: J. praatte (onhoorbaar) en gebaarde (zichtbaar), de hond lag lui op de grond en gaf geen kik. Na een paar minuten was de voorstelling voorbij en kwamen de twee weer door de werkplaats en de winkel naar buiten. J. rechtte de rug, nam een theatrale pose aan en gebaarde met zijn vrije hand naar de boxer die nu afwachtend naar hem opkeek.
– Hij heet Trees, zei J. plechtig.
Uit het omhoog geschoven raam van de familie Van Zandvoort op de hoek van onze straat schetterde oorverdovend luid een platenspeler met de meezinger:
Hoeperdepoep zat op de stoep, en laten we vrolijk wezen.
Hoeperdepoep zat op de stoep, en laten we vrolijk zijn.
Laat ohons, laat ohons vreugde maken, vreugde maken.
Laat ohons, laat ohons, vreugde maken onder ons.
De hele buurt mocht het weten: wij zijn gruwelijk blij dat onze Jo heelhuids, maar helaas zonder linkerarm, uit Indië teruggekeerd is. Hoera! Welkom terug, Jo! zoals het schild aan de voordeur in feestelijke letters liet weten.
Het is juli 1948, ik ben achteneenhalf jaar, en ik dans met mijn vriendjes op straat de Hoeperdepoep. Het is mijn eerste bewuste herinnering aan de begrippen Indië, koloniën, een oorlog-ver-weg, en een kunsthand uit een loze uniformjasmouw.
Op de andere hoek van onze straat dreef kruidenier Van Bakel zijn nering onder het kapitale gevelopschrift KOLONIALE WAREN. Wat koloniale waren waren kwam ik pas aan de weet toen ik op school aardrijkskundeles kreeg uit de methode ‘Van Dichtbij en Veraf’ (Decker en Nillesen) van Uitgeverij L.C.G. Malmberg, het bedrijf waar ik later meer dan 20 jaar als redacteur zou werken. – Deel 1, Nederland en de Overzeese Gebiedsdelen. Wij leerden zoals gebruikelijk de rijtjes Java, Sumatra, Borneo, en Bali, Lombok, Soemba, Soembawa, Flores en Timor van buiten, en dat die samen de gordel van smaragd genoemd werden. Wat een smaragd was heb ik er toen trouwens niet bij geleerd. Wel dat ‘we’, d.w.z. ‘ons land’, er rijk door geworden waren, en dat door de revolutie aldaar nu ons bezit bedreigd werd, zodat we arm zouden worden.
Mijn oudste broer, die van de boxer-hond en de bijbehorende toverspreuk bedoel ik, meldde zich in de begindagen van de politionele acties als vrijwilliger aan om in ‘Ons Indië’ voor de ‘goede zaak’ te gaan vechten. Maar hij werd afgekeurd wegens een zwak hart. Zodoende kon hij af en toe een dagje vrij nemen van de studie om ons een bezoek te brengen en zijn geschenk te aaien en ook anderszins te inspecteren.
Naarmate zijn jaren vorderden en de geschiedenis zich ontwikkelde tot helderder standpunten, was J. steeds blijer dat ie voor Indië afgekeurd was en dat ie niet in de gelegenheid geweest was om daar ‘de verkeerde dingen’ te gaan doen. Toen ik ook zelf tot de jaren van het verstand gekomen was, kon ik dat maar al te goed begrijpen: bijna ben ik in 1960 nog als dpl. sgt. [400106399] door Joseph Luns c.s. naar Nieuw-Guinea gestuurd om ons ‘Papoea-Nederland’ daar tegen Indonesië te gaan verdedigen, niet vrijwillig, maar toch. (Ditmaal wist Nederland gelukkig ook zonder oorlog min of meer op tijd toe te geven, al was er heel wat internationale commotie in de VN voor nodig.)
Terwijl Trees – bij gebrek aan autoverkeer in onze straat – zijn luie 1948-leventje grotendeels midden op diezelfde straat liggend doorbracht, was in West-Europa een grimmige Koude Oorlog gaande, werd de Staat Israël uitgeroepen ten koste van de Palestijnen, en moest Nederland na twee politionele acties zijn Indische Koloniën opgeven.
Thuis zongen wij onder gitaar- en mandoline-begeleiding krontjongliedjes onder de afwas: Sarina, een kind uit de dessa / Terang boelan, di kali / Ajoen, ajoen, ajoen, in die hoge klapperboom. En op school werden wij tijdens de troonswisseling van Wilhelmina/Juliana getrakteerd op chocolademelk – mits wij zelf een zak suiker mee brachten, zo schaars als die nog was.
Die goeie oude school, ach, ik heb er lang op moeten wachten voordat die eens treffend naar m’n zin bezongen werd. In 1984 (merk de omkering van de cijfers 4 en 8 op, net zoals bij hét boek van 1948, t.w. George Orwell’s 1984) dichtte Willem Wilmink DE OUDE SCHOOL. Pieter van Empelen zette er doeltreffende muziek onder, en de cabaretgroep Don Quishocking zong het anti-jolig ingetogen in het theater en op tv. Kijk, luister en zwijmel even mee met You Tube, tot je ze helemaal aan het einde van dichtbij naar veraf hoort zingen:
DE OUDE SCHOOL
[ slot ]
Het moet er allemaal nog zijn,
de deur, de bomen en het plein,
de grote heg.
Alleen die mooie lichte plaat
waarop een kleine dessa staat,
is misschien weg.
Bali, Lombok,
Soemba, Soembawa,
Flores, Timor, enzovoort.