Soms gaat er iets af, soms komt er iets bij. Is het ene iets wat meer dan het andere iets, dan ben je wat rijker. Of wat armer natuurlijk. Het leven is een schommel, heen en weer, heen en weer. – Een paar voorbeelden van deze slingerbeweging, uit het jaar 1949.
Afrekenen op macroniveau
Na een conferentie in Den Haag tekenden Koningin Juliana en minister-president Mohammed Hatta in december 1949 het onafhankelijkheidsverdrag van Indonesië. Nederland schrompelde er flink van ineen. – ‘Indië verloren, rampspoed geboren,’ heette het. Maar was dat nou wel zo?
In ditzelfde 1949 probeerde Nederland een flink stuk grensgebied met Duitsland te annexeren, als compensatie voor de geleden oorlogsschade. Op de geallieerde conferentie die daarover ging bleef er van de oorspronkelijk geëiste 10.000 km2, krap 69 km2 over. Een paar jaar later waren ‘we’ zelfs dat weer praktisch helemaal kwijt, alleen De Duivelsberg (bij Nijmegen) werd blijvend aan Nederland toegevoegd. – Nederland dus toch weer ietsje groter gegroeid, al viel deze ‘berg’ natuurlijk in het niet bij de verloren koloniën. Maar wandelen kun je er heerlijk (en pittig!), weet ik uit herhaalde ervaring.
Afrekenen op microniveau
Ook in het gezin van de Balthasartjes vielen vergelijkbare rekeningen op te maken. Nadat wij in 1947 met de geboorte van ons zusje N. onze maximale sterkte van 15 personen (2 ouders + 13 kinderen) bereikt hadden, verloren wij in datzelfde jaar onze oudste broer aan de kunst. Waar mijn moeder hem vandaan haalde weet ik niet, maar in 1949 kwamen wij weer helemaal op sterkte toen mijn opa als nieuw ‘dertiende kind’ bij ons in kwam wonen.
Opa
Het is gewoonweg ondenkbaar om de Balthasar-geschiedenis te vervolgen zonder aandacht te besteden aan opa. Door omstandigheden die bij mijn weten nooit serieus uitgelekt zijn, was hij zoiets als een dak- en thuisloze avant la lettre. In feite trok in 1949 een onbekende man van tegen de zeventig, met een glimmend kaal hoofd en een grote gereedschapskist – ‘laatstelijk woonachtig en als timmerman werkzaam te Berlijn (Duitsland)’, – per heldere donderslag bij ons in.
Op de zolder werd met een grof donkerbruin gordijn een kleine ruimte afgeschoten, er kwam een eenpersoons stalen bed te staan, de gereedschapskist kon tegen de muur onder het raam, en dat was dan dat. Op dat stukje zolder hadden wij voortaan helemaal niks meer te zoeken. – ‘Huize Opa.’
Hij kreeg een plaats aan het hoofd van de tafel, naast mijn vader en tegenover mijn moeder. Want om ‘de een of andere reden’ wilde zij haar vader onder een streng regime houden. En wat ook telt: opa was hartstikke doof, hij praatte vaak in zichzelf, was jaloers en buitensporig achterdochtig; bovendien lustte hij graag een borreltje, per routine buitenshuis in de kroeg genoten. Kwam ie aangeschoten thuis (maar altijd ruim op tijd voor het eten), dan was hij even ‘langs de Zoete Moeder’ in de Sint Jan geweest, en ja, van het een komt dan het ander natuurlijk.
Door de komst van opa veranderde de sfeer in huis nogal drastisch. Eigenlijk had iedereen een hekel aan hem, mijn moeder zeker niet uitgezonderd, en kansen kreeg hij niet. Bijna niet. Hij mocht bij mijn vader in de werkplaats werken, maar op karwei sturen kon hij hem niet, daarvoor was opa’s gedrag te voorspelbaar onvoorspelbaar. Wel mocht opa meehelpen om de keuken/huiskamer met een aparte keuken uit te bouwen. Ik herinner me nog goed hoe hij met vuisthamer en steenbeitel de kamermuur begon uit te hakken, alsof zijn leven ervan afhing, een brute kracht die ik nooit eerder gezien of vermoed had.
Eerbied voor de ouderdom heeft opa bij ons nooit genoten. Hij at zogezegd genadebrood, en dat kostte ons al moeite genoeg. Hij deed er op zijn beurt weer alles aan om ons munitie te verschaffen voor onze afwijzende houding (waarbij de koffiepot nogal eens driftig heen en weer geschud werd, met drabbige drank voor opa als gevolg): monkelen, sluipen, stelen, chagrijnen (grijnzen, zoals mijn moeder dat noemde) en liegen. Op den duur werd zijn gedrag en zijn herhaalde dronkenschap zo ondraaglijk dat ik de kreet ‘Hij eruit, of ik eruit’ menigmaal door het huis heb horen schallen.
Uiteindelijk werd het: hij eruit. Zijn laatste paar jaren heeft hij in het oudemannenhuis aan de Hinthamerstraat gesleten. En ik ben hem daar, achteraf tot mijn eigen verbazing en schaamte, nooit wezen opzoeken.
Opa was een onhandelbare man waar letterlijk noch figuurlijk mee te praten was. Het was een man waar wij niet mee konden omgaan. – Ik weet zodoende niet goed of deze rekening wel in ons voordeel uitgevallen is.
‘Wat men gemakshalve / het leven noemt’
Ook zonder dat je dit zelf zo voelt kun je mensen tekort doen. Vooral mensen die je niet zo mag of die je misschien zelfs mijdt. Sterker, het kan je zelf overkomen; dat je over het hoofd gezien wordt, niet telt. Of dat je dat zo voelt.
In mijn jonge jaren ben ik zeker niet met een bewuste empathie voor andere mensen opgevoed, althans, zo herinner ik me dat. Ach, elckerlyc had in ons gezin zo zijn voorkeuren en afwijzingen, en kwam daar ook voor uit. – Maar hoe die andere mensen zich daarbij voelden, dat was eigenlijk nooit een issue.
Na deze openbare biecht (je bent katholiek opgevoed of niet) wil ik hier graag een saluut brengen aan de mensen die ik, zeker in mijn onnozele jaren, te oppervlakkig of te snel geoordeeld heb. De grote dichteres Hanny Michaelis (1922-2007) neem ik hierbij als leidsvrouw. In het postuum verschenen bundeltje Nagelaten gedichten (Haarlem, 2007) staat het hiernavolgende briljant verwoorde inzicht dat ik graag met u deel – om die digitale-tijdperkuitdrukking ook maar eens te gebruiken.
WAT MEN GEMAKSHALVE
Wat men gemakshalve
het leven noemt, is niet
al te vriendelijk met me omgesprongen.
Het maakte me tot wie ik werd,
iemand die wordt opgemerkt,
en daarna over het hoofd gezien,
omarmd en dan weer losgelaten.
Maar onvriendelijk was het ook niet.
Het liet me wolken zien en
sterrenhemels, bomen en water,
vlammende ramen in de avondzon,
de maan maagdelijk blozend
achter traliewerk van een gashouder.
Het liet me treinen horen in de avond,
zingende merels en het drukke
tsjilpen van de kleine ontroerende
parmantige mussen.
Toen ik de titel van de 1949-aflevering las, dacht ik: Dat moet wel eindigen met het onsterfelijke gedicht van Jan Hanlo, getiteld “Tjielp” (en dan 19 maal “tjielp”; het staat ook op een muur aan de Nieuwe Rijn in Leiden). Al lezende vroeg ik mij af waar die mussen bleven, maar op het eind waren ze er dan toch, in het mooie gedicht van Hanny Michaelis. Overigens een prachtig portret van je opa, Balthasar. Het deed mij aan Elsschot denken.