Zoals wel beweerd wordt zit het soms mee, en soms tegen. Begin 1978 zit het mij allemaal nogal tegen. Ik raak in de put van gedoe op het werk, van de zwaar drukkende verantwoordelijkheid, van m’n ingewikkelde avondstudie Nederlands MO-B, en van m’n eigen lichte neiging tot somberte, ja, van wat eigenlijk niet? Het is beter dat ik maar ’s een tijdje thuis blijf, wat rustgevende pilletjes slik, en stad en land af fiets naar betere tijden.
De doorbraak komt als m’n alderliefste besluit om ook een baan te zoeken zodat ik korter kan gaan werken. Al na één sollicitatie heeft ze beet, een halve baan op het secretariaat van de SPD, de Sociaal-Psychiatrische Dienst aan het stationsplein. M. is in d’r nopjes, mijn wolken beginnen ook op te trekken, en ’s middags om 4 uur reeds verlaat ik voortaan het werk voor de boodschappen, het keukenwerk en, niet het minste, voor de opvang van de kinderen. De studie geef ik eraan, er is weer tijd om dingen samen te doen. De familie Balthasar slaat een nieuw hoofdstuk op.
Cis Verdonk
Een van onze gezamenlijke nieuwe activiteiten betreft de buitengewoon sfeervolle Sint-Jansmarkt op het Sint-Janskerkhof in de schaduw van de Sint-Jan aan de Parade. Elke eerste zondag van de maand een bonte mengeling van kunst en cultuur met grote en kleine K: schilders, beeldhouwers, muzikanten, sierradiers, de betere brocante, uitvoerende artiesten van divers allooi, bakkers met de heerlijkste hapjes – dat alles onder de weelderige bomen van het mooiste pleintje in de historische binnenstad. Meteen de eerste keer al slepen wij een ganghoge goudgerande spiegel door de stad mee naar huis.
Een van de eerste artiesten met wie wij er nader kennis maken is de Brabantse liedjeszanger Gerard van Maasakkers. Op de zaterdagse Vara-radio heb ik ‘m al leren kennen als de vertolker van het merkwaardige lied ‘Van mijne jas van leer’. In die tweedehands jas huist kennelijk nog de vorige eigenaar waar de zanger aanvankelijk ’n beetje de zenuwen van krijgt: ‘Waor ben ik toch in gekropen? / ’t Is net ’n ouw huis, da leeg hee gestaon / ’t duurt ’n heel hort vur de geest is gegaon.’
We kopen rechtstreeks bij Gerard op de markt zijn eerste LP ‘Komt er mer in’ die net uitgekomen is. Dertien Maasakkers-nummers over het leven in het Brabant van net even geleden. Schrijnende gevallen passeren de revue, maar ook lenteachtige vrolijkheid en diepdoorleefde verliefdheid. Het is een plaat waar mijn alderliefste en ik binnen de kortste keren alle teksten van mee kunnen zingen.
Van die Lp spreekt het drama rond Cis Verdonk nog altijd het meest tot de (onze) verbeelding. Luister en huiver even (2.47 minuten) mee hoe Gerard van Maasakkers deze tragedie uit 1978 in 2012 nog altijd vertolkt. De tekst is ook voor niet-Brabanders gemakkelijk te verstaan. Het drama is van een universele eenzaamheid.
Johannes Paulus I
Nou, daar hadden ‘we’ in 1978 wel behoefte aan: aan een lachende paus. Want zijn voorganger, Paulus VI, was voor de Westerse wereld (en zeker voor mij persoonlijk) zo’n beetje de dood in de pot na de man die alle vensters opengegooid had: die oude ronde Johannes XXIII. Paulus was ongeveer in alles het tegendeel van Johannes: gesloten, star in de leer, met alle geloof in eigen vroomheid, zo’n beetje als zijn omstreden voorvoorganger Pius XII (over ‘fout’ in de oorlog gesproken!).
Enfin, toen ging ie dood, Paulus VI (1978), en moest er een nieuwe paus komen. Na een conclaaf van precies één dag werd Albino Luciani uit Venetië in augustus 1978 tot Johannes Paulus I gekozen. En van meet af aan wist deze innemende en goedlachse man groot enthousiasme op te roepen. Toen hij ingehuldigd werd, stonden er 200.000 mensen op het Sint-Pietersplein in Rome te juichen.
Na een dikke maand (33 dagen om precies te zijn) ging ie ineens dood. Hartinfarct wist de een, vergiftigd door jaloerse conservatieve mededingers meende een ander. Een half miljoen mensen kwam in Rome langs om de laatste eer te bewijzen aan de paus die het lachen definitief vergaan was. – Er werd geen autopsie op het stoffelijk overschot van Johannes Paulus I verricht, het complotdenken is dan ook nooit volledig gestopt. Maar het heeft de gigantische terugloop van katholieke gelovigen (waaronder ikzelf) niet kunnen keren.
Wim Aantjes
Iemand die in 1978 weliswaar niet dood ging maar wel heel diep in de puree raakte, was Wim Aantjes, fractievoorzitter van het CDA in de Tweede kamer. Ik herinner me nog als de dag van gister hoe dr. L. de Jong van het Rijks-Instituut voor Oorlogs-Documentatie (RIOD) op televisie de ondergang van Wim Aantjes aankondigde, een regelrechte terechtstelling was het. Aantjes zou in de oorlog hartstikke fout geweest zijn: hij was lid van de Waffen-SS, later was hij kampbewaker in Assen, en bovendien had hij bij de naoorlogse ‘zuiveringen’ deze feiten verzwegen.
Later bleek het allemaal toch een slagje anders te liggen, en werd Aantjes min of meer gerehabiliteerd: hij was nooit lid van de SS geweest ‘maar had zich via de SS aan tewerkstelling in Duitsland willen onttrekken’, en hij was nooit kampbewaker, maar dwangarbeider in Assen geweest, zijn Nederlanderschap is hem nooit ontnomen. – Het mocht allemaal niet meer baten: Aantjes was al zijn politieke functies kwijt, en wist later nooit meer aan een gerespecteerde baan te komen.
In onderstaand filmpje ziet u een deel van die persconferentie van dr. L. de Jong. Er wordt commentaar bij geleverd door Boudewijn Smits, de biograaf van De Jong, tevens oud-collega van mij bij Uitgeverij Educatieve Partners Nederland in Houten (1995-1998). De biografie was tevens zijn promotieonderzoek, zodat Boudewijn sinds dit jaar (2015) ‘doctor’ genoemd mag worden. – Toch nog een zilveren randje om het persoonlijke drama van Wim Aantjes die zeer onlangs aan ouderdom overleed (1923-2015).
Middelharnis
Onder de titel ‘Requiem’ schreef de dichter Ed Hoornik in 1939 een cyclus van acht gedichten n.a.v. een klein krantenbericht over de dood van een ‘willekeurig’ jongetje: Te Middelharnis is een kind verdronken. Het bericht raakt de dichter in het hart, het laat hem niet los, hij blijft erover door mijmeren, acht gedichten lang.
Daarbij weet Hoornik een toon te treffen die Middelharnis voor mij synoniem gemaakt heeft met onnoembaar verdriet zonder begin of einde. Daarom deze keer twee gedichten: het eerste cyclusgedicht van Hoornik, en daaronder een ontboezeming van mij uit 1978, toen ik zelf dus ook een beetje in de puree zat.
Geciteerd uit de bundel: Ed. Hoornik, Vijf gedichten, Mattheus / Geboorte / Requiem / De vis / De overweg. Meulenhoff, Amsterdam 1966/71:
TE MIDDELHARNIS IS EEN KIND VERDRONKEN
Te Middelharnis is een kind verdronken.
Sober berichtje in het avondblad:
onder een hooiberg die had vlam gevat
en naast een zolderschuit, die was gezonken.
Zes dagen heeft het in mij nageklonken.
Op het kantoor vroeg men: zeg, heb je wat?
Ik werkte door, maar steeds weer hoorde ik dat:
te Middelharnis is een kind verdronken.
En kranten waaien weg en zijn verouderd,
de dagen korten, nachten worden kouder,
maar over ’t water komt zijn kleine stem.
Te Middelharnis, denk ik, ‘k denk aan hem
en bed zijn hoofdje tussen hart en schouder,
en zing voor hem dit lichte requiem.
Geciteerd uit de onuitgegeven bladen van Balthasar, 8 april 1978:
TIJDENS ENE ONTSTELTENIS
ik denk een nieuwe lente ach
denk ik
nog nooit
klonk het geluid ervan de lach
zo wezenloos ver vals
als nu voor mij en voor
wie weet
is er te middelharnis alweer een
kind
verdronken
o was dat in de zomer nou
dan zijn mijn gevoelens dus
in de war met de seizoenen
en met mij
ik hoop dat het een warme winter wordt