Een driedubbelhartige aflevering is het geworden, 1980. Het jaar van de plotselinge dood van mijn moeder (*1902). En tijdens het beschrijven daarvan, 35 jaar verder in de toekomst (november 2015), het overlijden van mijn broer A. (*1929). En dan moet het nog december 1980 worden, met de gewelddadige dood van mijn jaargenoot John Lennon (*1940). – Ja, het is een en al Requiem aeternam wat de klok slaat in 1980, eeuwige rust.
11/11/2015/Situationele inlas – Ik kon eenvoudigweg niet aan de dood van mijn moeder in1980 beginnen voordat ik de dood van mijn broer alvast even aangeraakt had, vooruitlopend op het jaar 2015. Vandaar dat deze aflevering van ‘Mijn feuilleton’ begint met een ‘situationele inlas’ voor broer A. (1929-2015).
Toen ik de eerste alinea van 1980 – over de dood in het algemeen en die van mijn moeder in het bijzonder – geschreven had, ging de telefoon. Mijn jongste zusje N. In tranen. Zij had de droeve taak om het overlijden van onze broer A. te melden, en wel ‘zo vroeg mogelijk, om facebook voor te zijn’ (wat maar zeer ten dele gelukt is natuurlijk).
A. verbleef sinds een week (vanaf 4 november 2015) in Hospice ‘De Duinsche Hoeve’ te Rosmalen. Afgelopen zaterdag (7 november 2015) hebben mijn geliefde M. en ik hem daar bezocht.
Het was een heel mooi uur, geanimeerd durf ik te beweren, met een uitgeleefde maar kraakheldere A. Twee weken gaf ie zichzelf nog, ‘die haal ik misschien nog’. Maak er drie van, dacht ik bij mezelf, dat moet toch wel lukken? En met het idee om hem een week later nog eens te bezoeken kusten we hem gedag ‘en tot binnenkort’. Zijn twee weken werden vier schrale dagen, waarvan de laatste in comateuze toestand. Maandag 16 november 2015 gaan we hem begraven. Mogen de engelen hem naar het Paradijs begeleiden. Zoals ze dat hopelijk ook gedaan hebben met mijn moeder, in 1980, toen die katholieke wens nog Gregoriaans gemeengoed was: In Paradisum Deducant Te Angeli.
Terug in 1980, het begin van het einde – Als er één beroep is waar de uitdrukking ‘de een z’n dood is de ander z’n brood’ op van toepassing is, dan wel op dat van de lijkkistenmaker – een eeuwigheid lang het brood van mijn vader, mijn moeder en al hun kinderen, en dus ook mijn brood.
Toch was de dood van mijn moeder op 1 februari 1980 een totaal andere dood dan de dood uit de uitdrukking met het brood. Natuurlijk was de dood, ónze dood, altijd al die figuur met de januskop, maar wij hadden dat niet echt in de gaten omdat wij simpelweg nooit naar zijn achterkant keken. Welnu, in 1980 bleek die achterkant in alle opzichten het tegendeel van brood en leven, het is de verbijsterende kant van gemis en verdriet, de kant van de onverzadigbare en rusteloze slokop die het 15-koppige gezin van de lijkkistenmaker inmiddels (ik ben nu op miraculeuze wijze en ook geheel tot mijn eigen verrassing weer heel even in 2015) al acht keer uitgedund heeft.
Verrassingsaanval – Die zaterdagochtend om 8 uur lag ik nog in bed toen de telefoon ging. Broer C., met plechtig-donkere stem: ‘Ik heb slecht nieuws voor je, Balthasar.’ Met mijn vader ging het al een hele tijd niet goed, dus ik dacht, ochot, er zal toch niks met onze pa zijn? ‘Vannacht heeft ons moeder een hartaanval gehad, en nou is ze dood.’ Slik. – Ik schrok me te pletter en zat ineens rechtop in bed. ‘Wat! Ons moeder dood! Ik kom eraan!’
Zonder me te wassen of te scheren dook ik in de kleren van gisteren en zat ik al op de fiets voor ik m’n liefde en onze kinderen ook maar iets verteld had. Ik kwam half bij zinnen en rende terug naar binnen waar ik M. volledig overviel met de tekst van C. die nog nadreunde in mijn hoofd. Op haar vragen had ik geen antwoord, want weg was ik alweer.
In het sterfhuis was het intussen een drukte van belang, maar van mijn moeder geen spoor. ‘Waar is ons moeder?’ riep ik in het wilde weg, want nou voelde ik behalve verbijstering ook nog paniek en boosheid opkomen. ‘Die is al door de begrafenisondernemer naar het ziekenhuis gebracht,’ zei broer L. ‘Wat!’ riep ik kwaad, ‘ik kom als de donder hierheen geracet om haar te zien, en nou is ze d’r helemaal niet meer?! Hoe kan dát nou!?’ Oppassen nu dat ik niet over m’n toeren raak.
‘Rustig nou maar,’ zei L., ‘dat menske dat zat daar maar dood in die stoel te zitten, dus toen leek het ons het beste om Kramer meteen maar te bellen. En die heeft haar toen met zijn lijkwagen meegenomen.’ – ‘Ik had haar hier willen zien, verdorie, dood in haar eigen huis. En nou ligt ze daar ’n beetje in dat lijkenhuisje zonder dat ik d’r ook maar gezien heb. Kristusnogantoe.’
Ze susten me, gaven me koffie, en maakten me wijs dat de oudsten dat nou eenmaal zo geregeld hadden omdat ze de oudsten waren. Ik kon het ze niet vergeven en ik ben het nooit vergeten, al weet ik dat ik daar geheel alleen in sta en dat het allemaal natuurlijk maar weinig uitmaakt. Maar voor míj, tóen… onblusbaar verdriet.
De zon in moeders kamer – Eenmaal weer thuis zetten mijn oudste broer (de kunstenaar) en ik ons aan de opdracht om het overlijdensbericht te schrijven en te tekenen. Iets met haar lievelingslied ‘De zon in moeders kamer’ moest het worden, iets over haar zorgzame hart ook en over haar doorzettingsvermogen. Mede dank zij de dichter Leo Vroman (citaat uit het gedicht ‘Voor wie dit leest’) werd het nog een heel aardig geheel, in het licht van die tijd gezien dan:
‘Ik zou wel onder deze bladzij willen zijn
en door de letters heen van dit gedicht
kijken naar Uw lezende gezicht
en hunkeren naar het smelten van Uw pijn.’
Om kosten te sparen was er na de begrafenis geen koffietafel in een horecagelegenheid, maar in het sterfhuis zelf. Dat bleek niet voor herhaling vatbaar, je bent als familie alleen maar aan het zorgen en er is veel te weinig tijd voor ‘familiale verbroedering’ die zulke gelegenheden nou juist zo’n warm slot kunnen geven.
Aan de uitvaartmis en het begrafenisritueel zelf heb ik geen enkele herinnering, aan mijn moeder des te meer. Herinneringen die verspreid in dit feuilleton aan bod komen, vooral in mijn allereerste jaren vanaf 1940. Met het klimmen van mijn jaren groeide ik verder van mijn moeder af, maar sinds haar dood in 1980 heb ik het spoor weer aardig terug gevonden.
John Lennon – Aan het einde van het jaar 1980, op 8 december om precies te zijn – werd John Lennon in New York vermoord door Marc David Chapman. Voor even was de wereld geschokt, de ex-Beatle en de man van ‘Strawberry Fields Forever’, ‘Give Peace a Chance’ en ‘I’m just a jalouse guy’ stierf na de aanslag in de ambulance op weg naar het ziekenhuis, veertig jaar oud.
Na het horen van dit nieuws begaf ik me naar de platenwinkel bij V&D en schafte zijn jongste LP ‘Double Fantasy’ aan. Van die LP stamt het nummer ‘Clean Up Time’ dat mijn blog van 1979 siert, en waarvan de zinsnede ‘The king is in the kitchen, making bread and honey’ lange jaren mijn lijfspreuk geweest is.
Lacrimosa – W.A. Mozart (1756-1791), de muzikant die zelf op de onbarmhartig jonge leeftijd van 35 jaar stierf, schreef bij leven de mooiste muziek onder de tranen (lacrima) van het doodsverdriet. Hoe zou ik mijn geliefde doden deze week beter kunnen gedenken dan onder de magistrale klanken van het ‘Lacrimosa Dies Illa’ (‘Treurig die dag’) uit zijn Requiem?
Zeer mooie woorden.