‘Voorlopig nog dertig jaren te gaan,’ schreef ik twee weken geleden in mijn afscheid van het blog-jaar 2015 (Intermezzo 6 – Reflecteren maar) – inmiddels overigens eenendertig jaren want sinds 6 januari ben ik weer een streepje ouder.
Na een ouderwets aanvoelende kerstvakantie van twee weken – diepdonkere nachten, treuriggrijze dagen, piamakranten van eereergister onder twinkelende kerstlampjes, oliebollen voor en na, ijzel in het noorden na een afzakkende code rood, alle buren hoorbaar thuis – begin ik nu dus met 1986, mijn eerste volle werkjaar bij Uitgeverij De Ruiter in Gorcum als coördinerend projectredacteur voor de lees/taal-methode ‘Balans’, die uiteindelijk beter ‘De Waagschaal’ had kunnen heten.
Pioniersproject
En ik heb er zin in, omdat ik alles uit de kast kan trekken wat ik in de voorgaande twintig jaren aan werkervaring opgedaan heb. Niet dat ik nou zo’n superredacteur ben, nee, maar ik heb doodeenvoudig geen enkele directe collega in het project. Op uitgever BvS na natuurlijk, maar die is toch vooral van het grote gebaar, de optimistisch-luchtige insteek, en van een stuk of wat andere projecten. Net als ik woont hij in Brabant, en na het werk rij ik menig keer met hem in zijn grote bak vanuit Gorcum mee naar Den Bosch. Dat zijn instructieve en inspirerende overleguren waarin we elkaar opleiden tot de onbetwiste probleemeigenaren van het project dat het taalonderwijs in Nederland vanaf de wortel en groep 1 zal gaan hervormen in één doorgaande leerlijn van 4 tot 12 jaar, waarin lezen en taal volkomen geïntegreerd worden aangepakt, en waarin vorm en inhoud als vanzelf ineen zullen vloeien.
Zoals altijd en overal is de praktijk natuurlijk weerbarstig en van stroop tegelijk. Ik oogst weliswaar bewondering met mijn op de educatieve jeugdbladen en mijn eigen werktempo geïnspireerde planningspanelen, maar ook moet ik van het begin af aan opboksen tegen de nog gebrekkige in- en externe organisatie en een onvoldragen doelbesef. Ik geef één voorbeeld om dat te illustreren.
Externe redactie en auteurs blijken voornamelijk gefocust op het materiaal voor de docent. Als ze de ‘lessen’ maar eenmaal uitgeschreven hebben, menen ze, dan is het werk wel zo’n beetje gedaan, en kunnen ze zich met trots aan de collega’s in het veld presenteren. Maar nee natuurlijk, het echte werk zit in het leerlingenmateriaal, de enige uitgaven waar een uitgeverij geld mee kan verdienen.
Bovendien zit ook voor de uitgeverij-organisatie de bulk van werk in dat materiaal voor de kinderen, in tijd, mankracht en geld. Een goed gestructureerde handleiding produceren is voor een beetje realisatieafdeling een fluitje van een cent, ideale leerlingenboeken maken voor kinderen van groep 3 e.v., dat kost maanden en heel veel duiten. Je hebt er binnen en buiten echte professionals voor nodig: en daarom propageer ik een afgeleide tijdschriftenaanpak voor het leerlingenmateriaal. En laat ik daar nou gelukkig jaren verstand van hebben.
We nemen eindelijk een ervaren vormgever en productiemedewerker in dienst van het project, en we organiseren vernieuwde auteursgroepen met kijk op kinderen van nu. We sluiten contracten met de fine fleur van het Nederlandse tekenaars- en auteursgilde en stroomlijnen de procedure rond het auteursrecht. ‘Het’ begint ten laatste zo’n beetje te kloppen allemaal. Kortom, het project gaat op de werkvloer open als een gouden roos, om de dichter Herman Gorter eens te parafraseren.
En al met de eerste professionele producten op tafel meent de directie van Balans nu ‘goud’ in handen te hebben. En ze maken een paar essentiële mistaxaties – maar dan zijn we al flink over de grens van 1986 heen, dus dat blijft nog even in de schoot van de Balthasarsblog verborgen.
Buitenschoolse activiteiten
Ik moet per dag dan wel drieënhalf uur reizen om m’n werk in Gorcum te kunnen doen, het is geen verloren tijd. ’s Morgens probeer ik in de volle trein uit alle macht mijn tot éénachtste formaat opgevouwen Volkskrant-pagina’s te lezen. Net als de meeste treinburen trouwens, met hun Telegraaf of verlaat schoolwerk; ’s morgens is elke treincoupé een stiltecoupé avant la lettre, de krant en het huiswerk móeten eenvoudigweg. Het is de gelukkige tijd van vóór de mobiele telefoon, en met de laatste onschuldige treinslapers.
Na het werk lees en becommentarieer ik in de trein terug de manuscripten waar ik overdag steeds maar geen tijd voor vind, en waar altijd haast bij is, auteurs en planning zijn per definitie ongeduldig. Vanaf Geldermalsen vind ik dat welletjes en ga ik verder in m’n boek dat al de hele dag in m’n tas brandt: jaren ben ik bezig om alle delen van ‘De man zonder eigenschappen’ (1930) van Robert Musil (1880-1942) op het traject Gorcum-Den Bosch te doorgronden. Tegen de tijd dat ik in Den Bosch uitstap heb ik het dan ‘voor vandaag wel weer gehad’, en ben ik blij als ik de brug naar de thuishaven weer over ben.
Balans kent vanzelfsprekend een grote reeks vergaderingen in weekend- en avonduren. Thema- en werkgroepbijeenkomsten in Zwolle, voltallige redactieweekends in Amersfoort, en als klap op de vuurpijl de eindeloze telefoongesprekken op zondagavond met JC III als ik naar Koot en Bie wil kijken.
JC III is de voorzitter van de externe redactieraad die op zondagavond altijd ‘in de week gaat zitten’, zoals hij dat noemt. Dan neemt ie de agenda voor de komende week voor zich, en daaruit volgt altijd en vanzelfsprekend dat hij, en wel stante pede, met mij moet overleggen over duizend en één ideeën voor duizend en één Balans-akkefietjes die liefst onmiddellijk en wel nu opgelost moeten worden, dat begrijp je ‘enzovoort, enzovoort’ natuurlijk. Pas na twee jaar meen ik op zondagavond telefonisch onbereikbaar te mogen zijn. Wegens totale JC III-uitputting ‘enzovoort, enzovoort’, en een van de beste Koot en Bie-seizoenen ooit.
Gaande het Balans-project nemen de fricties in de externe redactieraad toe, ze zijn van inhoudelijke maar zeker ook van karakterologische aard. De taken van uitgever en coördinerend projectredacteur worden ernstig verzwaard met het pakket ‘mediation’, ook al is dat begrip nog non-existent en moet de hulpstrip ‘Sigmund’ van Peter de Wit nog bedacht worden. – Maar ook hiermee tuimel ik buiten het bestek van 1986. Helaas.
Intussen in de echte wereld
Zodra ik thuis ben van een allesopslokkende werkdag, blijkt de rest van de wereld allesbehalve stilgezeten te hebben. De ene keer heeft Evert van Benthem opnieuw de Elfstedentocht gewonnen, dan weer zijn de wereldleiders Gorbatsjov en Reagan bezig om de arsenalen kernwapens te verminderen. De handelsboycot tegen het apartheidsbewind in Zuid-Afrika neemt wereldwijd serieuze vormen aan, en in Rusland worden de dissidente wetenschappers Sacharov en Bonner na zes jaar ballingschap min of meer gerehabiliteerd. Ook privé wisselen geluk en tegenslag nogal eens van positie, het leven slijpt zijn groeven in, maar ‘de zachte krachten zullen zeker winnen in ’t eind – dit hoor ik als een innig fluisteren in mij’ (citeer ik, met instemming en dank aan de dichteres Henriette Roland Holst).
Droomtekst
Voor de leerlingenboeken van Balans kiezen de auteurs welhaast onvermijdelijk ook veel teksten uit de jeugdbladen waar ik bij Malmberg aan gewerkt heb. Soms zelfs kiezen ze teksten van mijn eigen hand, of van mijn alderliefste die jaren voor Jippo geschreven heeft. En daar zijn we trots op.
In een van de lees/taal-boekjes voor groep 3 (6/7 jaar) komt de tekst ‘Droom’ voor, het is een gedicht dat ik schreef naar aanleiding van de tekst ‘Bladzijde schrift’ van de Franse dichter Jacques Prévert (1900-1977). Ik citeer hieronder míjn droom-versie, die in 1980 in het blad Okki stond.
DROOM
Hoeveel is twee min twee?
vraagt de juf aan mij.
Maar ik zit te dromen
en ik weet het niet.
Hoe schrijf je paard?
vraagt de juf aan mij.
Maar ik zit te dromen
en ik weet het niet.
Ik droom
dat ik een vogel ben.
Ik vlieg over bergen
en over de zee.
Ga jij de klas maar uit!
roept juf tegen mij.
Maar ik ben een vogel
en ik hoor het niet.
Bijzonder inspirerend om weer even in dat wereldje te vertoeven van creatie en commercie. Van kopij die niet op tijd komt en van en kwaliteit is die bij redacteuren de haren ten berge doet rijzen. Het weerbarstige “veld” dat maar niet wil begrijpen hoe vreselijk goed ons product is. De dreiging van “de stekker eruit trekken” terwijl je als uitgever licht ziet aan het einde van de tunnel. De lange werkdagen en de slapeloze nachten. Mooi vak hoor, uitgever, vooral als je op goede redacteuren kunt terug vallen.