Moet het alweer over de dood gaan? Helaas moet het weer over de dood gaan. Onder andere dan, want er gebeurt in 1994 nog wel meer opmerkelijks hoor: neem bijvoorbeeld de operatie aan mijn rechter grote teen, of kijk naar Mandela die tot eerste zwarte president van Zuid-Afrika gekozen wordt, of Mendini die het snoeperigmooie Groninger Museum opent terwijl in Oslo ‘De Schreeuw’ van Munch gestolen wordt.
Maar de dood, tja, dat is nou eenmaal het koekoeksjong, de collateral damage, de nare consequentie van het grote gezin, iemand om altijd rekening mee te houden zonder dat dat ook maar een zier helpt, de dood is de vleesgestorven rampspoed. Daar gaan we nog veel last van krijgen (schrijf ik met kennis van zaken in 2016, na 12 gezinsbegrafenissen, pardon 16 als ik mijn directe schoonfamilie meereken, en natuurlijk moet ik die meerekenen).
Van Breda naar Ispahaan en weer terug
In mei 1994 moet mijn oudste broer J., de kunstenaar, eraan geloven. Hein de Mors – o, die Dood die voortdurend naar nieuwe vermommingen zoekt! – beneemt hem de adem op een van de mooiste dagen van zijn leven. Tijdens het etentje na de grandioze opening van de tuintentoonstelling ‘De boom kan de kunst in’ wordt het J. allemaal te machtig, Hein verruilt het plaatsnaambordje Breda heimelijk voor Ispahaan, zodat de troostende armen van zijn geliefde B. mijn broer dit keer niet meer kunnen baten. Engelen rukken in heirscharen uit en geleiden onze Dode Mozes JV het Paradisum in. – Nou ja, zo ongeveer Staat Het Geschreven, maar de eerste die het kan bevestigen moet ik nog geboren zien worden.
In de grote tuin van hun kunstboerderij hebben B. en J. tal van bevriende kunstenaars een omgevingskunstwerk laten installeren, bij elkaar een Gesamtkunstwerk dat die kwalificatie eer aandoet en dat door burgemeester Ed Nijpels van Breda geopend zal worden ‘onder de voorwaarde dat ik mijn kleine kinderen mee mag brengen’. En dat mag, wat dacht je. – Een groot salonorkest speelt de sterren van de hemel, het genodigde publiek geniet met volle teugen van de kunst, de hapjes en de drankjes, het is een goddelijke meidag, een gouden cliché, nou en?
Het kunstwerk dat J. zelf aan de tuintentoonstelling bijdraagt, leeft in mijn herinnering voort als een vrolijke installatie met vanen en vlaggetjes aan schuinlopende masten, en met alom aanwezige Mozartiaanse Operamuziek, ‘De Bruiloft van Figaro’ zeg maar hoewel ik dat niet meer zeker weet. Ik zie er nog een foto met enthousiast bijschrift van in De Stem staan, in zwart-wit, dat was dan weer jammer. – Na J.’s dood loopt de tentoonstelling ‘gewoon’ door, dus Figaro blijft maar zingen.
Op de dag van de begrafenis verlaten we met de hele kunstclub de tentoonstellingstuin in een bonte stoet kunstenaarsautootjes. Vlak voor mijn alderliefste en ik bij Weduwe B. in de auto stappen roept een van J.’s kinderen: ‘Wacht even, papa staat nog aan. Ik ga hem even uitzetten.’ En op slag is het gedaan met de vrolijke bruiloft, een morbide stilte treedt in. Wij rijden aan. De kist met J. erin steekt half uit de kofferbak van onze auto, persoonlijker teraardebestelling heb ik nooit ervaren.
Op een bijzonder mooi plekje aan de rivier de Mark, onder een willige boom, laden we J. uit – de kwalificatie ‘stoffelijk overschot’ acht ik hier volkomen ongepast, het gaat immers om de ‘aan huis’ getimmerde kist met het zwaardode lichaam van broer J. in zijn onafscheidelijke blauwe trui en zijn gestreepte Terschellinger dasje. Als reisliteratuur heb ik hem mijn exemplaar van Van Ostaijen’s ‘Music-Hall’ meegegeven, het kleinood waar ie me jaren om benijd heeft. Heeft ie wat te genieten onderweg. Het is een van de betere besluiten in mijn leven. – Of het wat met die ‘Music-Hall’ te maken heeft weet ik niet, maar het fysieke afscheid daar aan dat zandpad langs de Mark vindt plaats in een vrolijke stemming met opgewekte necrologietjes en hilarische anekdotes. Zo ontspannen kan een begrafenis dus ook uitpakken.
Golven van bladgoud en aderrood bloed
Een jaar later stuur ik de ingestorte B. mijn gedicht ‘Geslagen golven – Ode aan dode Mozes JV, beeldhouwer (1927-1994)’, gedateerd op 12 mei 1995. Ja, ik had er zelf ook even tijd voor nodig om de eerste dode van ons gezin (ná onze ouders) met een passende tekst uit te luiden. – Ik zie me dat nog niet bij alle volgende doden die ik mee ga maken herhalen…
Ode aan dode Mozes JV,
beeldhouwer, 1927-1994
GESLAGEN GOLVEN
Men zoeke een oudeiken balk,
een roestig stuk draad, prikkeldraad,
antieke nagels en gaten,
een ring en wat lood.
En neme een hamer, een beitel,
een kwast en een kleur.
Het slaat nergens op.
Hij vond de oudeiken balk,
het roestig stuk draad, prikkeldraad,
de antieke nagels en gaten,
de ring en het lood.
Nam hamer en beitel,
de kwast en de kleur.
En sloeg op de rots.
Daar bronden Het Borstbeeld,
De Dode van Yper,
Marquez’ Patriarch,
en water in golven en
Golven van Bladgoud en Aderrood Bloed,
het Koningspaar tevens, Altaren,
en ijskoud De Plons.
Zijn leven was vinden was slaan was de kunst.
Even nog over die grote teen
Drie dagen na de operatie waarbij mijn rechter groteteengewricht ‘stijf’ gemaakt is en mijn voet in hemelsblauw gips verpakt zit, rijdt mijn alderliefste me met mijn krukken achterop de fiets in alle vroegte naar het station, ja, het werk gaat door, al spreken sommigen liever van overdreven arbeidsethos uit een betwistbaar verleden.
Ik heb een linnen tasje schuin over de schouder om mijn handen vrij te hebben voor de krukken. De trein instappen valt nog niet mee, maar er zijn veel behulpzame handen, en ondanks de overvolle coupé is er voor mij plenty plaats. Ik ben dan misschien wel gehandicapt, toch voel ik me ook een beetje koninklijk vereerd. Ik pak m’n Volkskrant en stort vanaf pagina 1 diep in de Rwandese genocide-crisis. Els de Temmerman doet elke dag verslag over de moord van de ene helft op de andere helft van de bevolking, Hutu’s en Tutsi’s drinken elkaars bloed tot op de bodem, het is de Afrikaanse Hel van 1994. Er worden tussen de 500.000 en 1 miljoen mensen vermoord, 1 miljoen x 1 mens! Het is niet te bevatten.
Vlak voor de bocht naar Zaltbommel begint de trein harder te schommelen dan anders, we hellen wel erg naar rechts, ik word met mijn dodenkrant plat tegen het raam gedrukt, er klinkt heftig gepiep. En dan BOEM, en STILTE. De trein staat gedeeltelijk naast de rails, houten bielzen zijn versplinterd, de bocht was deze keer kennelijk wat te kort. We moeten de trein uit en naar het station van Zaltbommel lopen. Vele handen tillen me uit de hoge trein op het grind. Het station is nog ver. ‘Men’ houdt de eerste de beste auto aan, die me ‘vanzelfsprekend’ even naar het station brengt. Zodoende ben ik daar als eerste van alle ontspoorde reizigers. ‘Koninklijk vereerd,’ dat zei ik al.
Als ik anderhalf uur te laat op m’n werkplek in Houten arriveer, zegt mijn HUG (Hoofd Uitgeef-Groep): ‘Jij hier, B.? Wat kom je doen? Hoor jij niet een beetje thuis te werken? Ga naar huis, man, ook al zou ik niet weten hoe.’ Maar ik tijg gewoon aan het werk, en haal ook nog een deel van de verloren tijd in. Tegen half zeven kruk ik naar het station, je moet tenslotte blijven oefenen, en morgen is er weer een dag. – Mijn alderliefste en sommige collega’s hebben gelijk, ik lijd misschien wel aan overdreven arbeidsethos uit een betwistbaar verleden. Maar hoe kom je daar vanaf? Eerst dat gips maar ’s kwijt zien te raken.
Ik zat ook in die ontsporende trein… Zo zie je maar, je deelt soms onverwachte ervaringen.
Ontroerend en ‘vergeten’. Zooooo mooi! En nog steeds zooo triestmakend. Dank.
En ik heb nog altijd het gevoel dat ik je ‘sterkte’ moet wensen… En dank voor je dank B., dat ook. – B.