Met de reis naar Hellas nog in de benen en in het hoofd solliciteer ik me een fikse slag in de rondte om aan passend werk te komen. Dat is in 1985 ongeveer even moeilijk als in 2015: economische crises hakken erin, ‘hoe oud bent u ook alweer?’, en de automatisering vreet voorlopig alleen maar banen. ‘Passend werk’ wordt steeds meer van elastiek dat uitlubbert in de was. – ‘En nee, tevreden was hij niet.’
Daarom verdeel ik m’n tijd en aandacht zo goed en zo kwaad als dat gaat tussen huiselijke taken (het verven van de complete buitenboel), incidentele free-lanceklussen (waaronder het samenstellen van een boek voor de actie ‘Natuur je buur’), en ‘dingen die ik altijd al heb willen doen’ (het maken van het clubblad ‘Smal’ voor Tafeltennisvereniging Never Despair, en het lezen van onmogelijke boeken als Ulysses van James Joyce en A la recherche du temps perdu van Marcel Proust). – ‘Maar tevreden was hij niet.’
Lichtpuntjes lijken begin 1985 de grote overzichtstentoonstelling La Grande Parade bij het afscheid van Edy de Wilde als directeur van het Stedelijk Museum Amsterdam (waar ik zeer goede herinneringen alsmede een fantastische catalogus aan over heb gehouden), en de Elfstedentocht die na 22 jaar, op 21 februari 1985, weer eens verreden wordt, met Evert van Benthem als verrassende winnaar. – ‘Maar tevreden was hij niet.’
Van Westwal naar Westwal
Want tussen al deze losse eindjes door begin ik me steeds meer zorgen te maken dat ik nu al meer dan een jaar geen vaste baan heb. De perspectieven kleuren steeds donkerder, dus kunnen we alles wel blijven betalen? We verkopen ons heerlijke huis aan de Westwal (hypotheekrente inmiddels opgelopen tot 12%), en kopen er een goedkoper huis voor in de plaats, iets verderop aan diezelfde Westwal: ‘Het potlood van Krijn’ zal dat later gaan heten omdat het met z’n vier verdiepinkjes en z’n viervlaks puntdak als een timmermanspotlood tussen de andere huisjes omhoog steekt. Maar wie Krijn is of was? Ik ben het nooit te weten gekomen.
In een huis van vier gestapelde kamers is het raadzaam om goed na te denken voor je de trap naar een andere verdieping neemt: moet er iets naar boven, moet ik iets voor je meenemen? Meteen doen dan, anders blijf je lopen. Kopje koffie? Ga ik even zetten, beneden. Weet jij wat ligaturen zijn? Zoek ik even voor je op, boven. Enzomaardoor. – Aldus weten mijn alderliefste en ik aardig op gewicht en in conditie te blijven. Dat komt ons nog goed van pas als we de historisch ommuurde binnentuin en het aangebouwde ‘tuinhuis’ onder handen gaan nemen.
Iets minder leuk is dat er ettelijke beneden- en boven-ramen van buren rechtstreeks op onze tuin uitkijken, pardon: bij ons de tuin inkijken. Het is een van de ‘geneugten’ van het wonen in een binnenstad waar alles en iedereen hutjemutje op en tegen elkaar aan leunt maar toch vooral ‘op zichzelf’ wil zijn. En dan zwijg ik nog over de voor- en nadelen van kroegen die in het verlengde van ons huis aan de Vughterstraat gevestigd zijn: want, o, die luide nachtelijke sluitingstijden! Maar ook: o, dat gezellige even een hapje en een drankje doen.
Van Den Bosch naar Gorcum
Tussen al deze huiselijke werkzaamheden en binnenstedelijke ervaringen door heb ik eindelijk ‘beet’ met free-lancewerk voor Uitgeverij De Ruiter in Gorcum. Naar aanleiding van een klein klusje komt ene BvS met een hele dikke auto aan ons huisje voorrijden om een ‘bredere vraag’ met mij te bespreken. De Ruiter blijkt een kleine uitgeverij van praktische schoolbenodigdheden die onlangs door het Kluwer-concern overgenomen is. En nu zijn ze daar, naast andere grote projecten, aan een serieuze poging begonnen om een ‘alomvattende en geïntegreerde lees/taal-methode voor het basisonderwijs’ te ontwikkelen. Voorlopige eerste raming: 144 leerlingen- en docentenboeken in 5 jaar tijds.
Gezien mijn brede redactionele ervaring (van 22 jaar) bij de gerenommeerde onderwijsuitgeverij Malmberg willen ze mij graag een paar eerste uitgaven technisch-redactioneel laten toetsen. BvS nodigt mij uit om mijn bevindingen een week later in Gorcum te komen bespreken. – Die bespreking zal mijn werkzame leven alsmede het methodische aanzien van Uitgeverij De Ruiter hevig gaan bepalen. BvS en ik kunnen het van meet af aan uitstekend met elkaar vinden.
Mijn adviserende werkzaamheden leiden welhaast ‘onvermijdelijk’ (dixit BvS) tot de vraag om bij De Ruiter in vaste dienst te komen. Daar is overigens niet iedereen in de directie meteen voor te porren: een psychologisch onderzoek moet uitwijzen of ik wel ‘in het team pas’. Of ik, met andere woorden, niet te eigenzinnig ben voor het hechte clubje dat er al zit.
Onderweg naar Het Eind
‘Alles komt tenslotte terecht’ – over dit understatement c.a. kom ik in een volgend Intermezzo nog te spreken – en op 1 september 1985 meld ik me voor m’n eerste werkdag aan Het Eind in Gorcum, om aldaar de beoogde lees/taal-methode Balans redactioneel in de beoogde goede banen te gaan leiden. De Uitgeverij is gevestigd in twee vertimmerde panden aan de Gorcumse haven die uitmondt in het grote water van de Merwede. Trappetje op, trappetje af, benauwde inpandige toiletten (‘Denk niet bij het laatste vel: wie na mij komt, die redt zich wel!’), nul spreekkamers: kortom een groot verschil met het praktische pand van Malmberg in Den Bosch. De mensen zijn ronduit aardig maar nauwelijks professionele experts, een aantal beroepsdisciplines ontbreekt zelfs geheel. De uitdaging wordt er met de dag interessanter op.
Om op het werk te komen onderneem ik ’s morgens twee treinen en een stevige stadswandeling. In Geldermalsen moet ik overstappen, en kan ik koffie gaan drinken omdat de treinen in geen 25 minuten op elkaar aansluiten. De uitbater van de stationsrestauratie staat elke ochtend als een generaal b.d. achter zijn koffietapmachine met de vraag: ‘Kopje?’ – Hij bedoelt of je de koffie mee wilt nemen (papieren beker) of dat je hem hier opdrinkt (koffie in een kopje met een schoteltje). De eerste keer moet ik hem nog om uitleg vragen. Maar al vanaf dag 2 beantwoord ik zijn vraag ‘Kopje?’ trefzeker met ‘Kopje graag.’ – En dat 5 jaar lang, tot we met De Ruiter eerst naar Culemborg en later naar Houten verkassen. Maar dan zijn we al ver voorbij 1985.
Met vaste chirurgenhand
Terwijl minister Brinkman van Cultuur (ja, dezelfde die de omstreden aquarellen van de hand van zijn eigen vrouw officieel cadeau doet aan buitenlandse collega-ministers) weigert om de P.C. Hooft-prijs uit te reiken aan essayist, columnist en taalkundige Hugo Brandt Corstius (o.a. bekend van het briljante Opperlandse taal- & letterkunde), overlijdt in november 1985 de dichter, schrijver en vertaler Cees Buddingh’ (67). Honkvaste inwoner van Dordrecht en schrijver van het immense dichtersoeuvre dat in 2010 door Wim Huijser bezorgd wordt in de 1117 pagina’s dikke rode turf Buddingh’ gebundeld (Uitgeverij Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam). Op de achterkant van dit boekwerk staat in goud gepreegd: ‘Buddingh’ gebundeld bevat alle poëzie die Buddingh’ (1918-1985) geschreven heeft. Het is een noodzakelijk boek voor iedereen die zich wil verdiepen in de twintigste-eeuwse poëzie.’ – (En voor wie, net als ik, het sonore stemgeluid van Buddingh’ al jaren mist: zie dan de collage in onderstaand YouTube-filmpje.)
https://www.youtube.com/watch?v=Gr0TYApNdlc
‘De twintigste-eeuwse poëzie’, dat is me nogal een weidse verzameling. Die loopt zo’n beetje van Guido Gezelle via Bloem tot en met Ramsey Nasr, en alles en iedereen daartussenin. Tot ergens in het midden van die periode werden boeken nog ‘ongesneden’ uitgebracht, wat wil zeggen dat de ‘katernen’ aan alle zijden nog dichtzaten en dat je die zelf met een mes moest opensnijden. In die tijd dichtte Buddingh’ al, en hij schreef óók een gedicht over het opensnijden van boeken, zoals er trouwens geen onderwerp te bedenken valt waar Buddingh níet over geschreven heeft.
Overigens: de prachtserie Privé-domein van Uitgeverij De Arbeiderspers startte in de jaren zeventig nog met niet opengesneden boeken. Dat bleek al snel ‘een brug te ver’ omdat de kopers dachten met een ‘misdruk’ te maken te hebben: en dus stuurden ze de boeken massaal terug! Toen stapte de uitgever maar gauw van dit bibliofiele extraatje af.
Het gedicht ‘een boek opensnijden’ van Cees Buddingh’ verscheen voor het eerst in maart 1967 in het literaire tijdschrift Tirade, en is een vroege ode aan het fysieke boek.
EEN BOEK OPENSNIJDEN
een boek opensnijden
is nog niet zo eenvoudig als het wel lijkt
het heeft iets van politiek: het moet namelijk
het heden dienen, maar ook
op de toekomst gericht zijn; het vraagt
én doortastendheid én beleid:
de grote kunst is geen happen of hapjes
uit de paginaranden te scheuren, zoiets
kan na tientallen jaren nog ergernis wekken
(en ergernis, weten we, dient vermeden
met het oog op maagzweren en hartinfarcten)
daarom: een goed, scherp mes,
een vaste chirurgenhand,
en met toewijding, inzicht en enig geluk
zal het waarachtig wel gaan