Categoriearchief: Mijn feuilleton

1948 – Van Dichtbij en Veraf

Met een touw om de nek van de jonge boxer zonder staart kwam hij de straat inlopen, mijn uithuizige oudste broer J. die in Nijmegen voor kunstenaar studeerde bij beeldhouwer Paul Gregoir. De keren dat J. thuiskwam was het altijd een beetje feest, een soort ‘verloren zoon’-effect zeg maar – met gulzig eten, grappen en gelach. Deze keer bracht ie, o wonder, een verrassing voor ons mee.  Lees verder 1948 – Van Dichtbij en Veraf

1945 – Liedjes van geborgenheid?

Het leven van de vijfjarige Balthasar getuigt van eenvoud en een rustige regelmaat: opstaan, aankleden, naar de bewaarschool, naar huis, naar school, naar huis, spelen, eten, naar bed. Tussendoor vaak bidden, nooit tandenpoetsen, buiten naar de plee, wolstrengen ophouden, nu en dan een tochtje buiten de wallen. Bij ons is hij dan wel ‘over’, maar daarbuiten raast de oorlog naar de finale, steeds verder weg, met buitenaards geweld, onbestaanbaar leed, het einde der tijden – wat weet ik ervan? Lees verder 1945 – Liedjes van geborgenheid?

1944 – Smakken van onschuld

Door een stortvloed aan gebeurtenissen beginnen in 1944 mijn binnen- en buitenwereld al knap door elkaar te lopen, alles natuurlijk gezien, opgeslagen en gereproduceerd via het brein van een vierjarige. 1944 is het jaar waarin onze nummer 12 geboren wordt – Hoera, maar-niet-heus, een mongooltje! -, het jaar van D-day, Dolle Dinsdag en de bevrijding van Den Bosch; het jaar waarin onze buurt op z’n kop staat van de oorlogshandelingen, en dus ook het jaar waarin ons halve dak afbrandt en ik mijn vader voor het eerst en het laatst van mijn leven zie huilen – onblusbare gebeurtenissen.  Lees verder 1944 – Smakken van onschuld

1943 – OORLOG VAN KASTJE TOT KISTJE

Binnenwereld
Huize Balthasar stond aan de straat met een negentiende-eeuwse baksteengevel van drie verdiepingen hoog, 1 deur en 2 ramen breed, krap 6 meter. De deur zat in het midden, en bestond in de jaren veertig uit twee smalle openslaande helften met een dwarse ‘boom’ aan de binnenkant bij wijze van slot. Duwde je jezelf naar binnen, dan klingelde de bel bovenaan de deur. Was er niemand ‘beneden’, dan riep je luid ‘Volk!’ tot er iemand kwam. Of ‘Blijf maar!’ als je ‘eigen volk’ was. Lees verder 1943 – OORLOG VAN KASTJE TOT KISTJE

1942 – NA VERMENIGVULDIGEN KOMT DELEN

Mocht ik me vrijwel geheel 1941 nog in de eersterangs aandacht van mijn moeder verheugen, vanaf 6 mei 1942 kwam daar abrupt een einde aan met de geboorte van mijn broer J., van stonde af aan het goedlachse elfde kind dat nooit zorgen scheen te kennen, ons échte zondagskind. Hij kreeg mijn babybedje op de ouderslaapkamer, en ik ging naar boven – bij anderen in bed. Lees verder 1942 – NA VERMENIGVULDIGEN KOMT DELEN

1941 – O, DIE ZUURZOETE ONWETENDHEID

Terwijl mijn vader beneden in de werkplaats – steeds met een brandende sigaar tussen zijn lippen, en pal onder de bestofte waarschuwing ‘Roken en open vuur verboden’ – maar voorttimmerde aan zijn nooit eindigende rij doodskisten, beredderde mijn moeder boven – heel klein maar dapper – haar nu 12-koppige huishouden. En terwijl ik me in de box en aan haar borst beetje bij beetje in de richting van een mens lag te ontwikkelen, richtte haar aandacht zich in de tweede helft van 1941 alweer op de komende, elfde baby.  Lees verder 1941 – O, DIE ZUURZOETE ONWETENDHEID

1940 – DRIEKONINGENLICHT

Onlangs – ach, laat ik dit feuilleton nou eens controleerbaar precies beginnen: op de middag van zaterdag 29 november 2014 – had ik een kleine reünie met redactiecollega’s van de vroegere Malmberg-jeugdbladen. Onderweg van NS-station ‘s-Hertogenbosch naar het eetadres in de binnenstad legden we met z’n vijven even aan bij Café Het Veulen voor een aperitiefje. Die plek was geen toeval: Het Veulen is nummer 39 op de lijst van gezelligste cafés van Nederland 2014, het is bovenal mijn geboortehuis aan de Korenbrugstraat.  Lees verder 1940 – DRIEKONINGENLICHT